SCHRIJVER
Wie schrijft die blijft is een even bekende als nietszeggende quote. En toch is de logica die hierin schuilt misschien wel de drijfveer om te schrijven. Ik doe het van jongs of aan; van waarheid verbloemende wedstrijdverslagen voor het clubblaadje van de hockeyclub tot co-redacteur van een maandblad voor een jongerensoos. Daarnaast kon ik mijn ei kwijt in pennenstreken voor zowel hobby- als beroepsmatige activiteiten. Een echte schop onder de kont kreeg ik tijdens een workshop columns schrijven door de onvolprezen columniste Eva Hoeke. Bij haar aan de keukentafel werd mijn rugzak gevuld met een berg tips and tricks om een gevat stukje tekst te schrijven. Sindsdien schrijf ik zeer onregelmatig en vrijwel alleen in een creatieve opwelling mijn Stukskes. Het zijn er nog niet veel, maar morgen kan er zomaar eentje bijkomen...
Een leuke man
De zon was zojuist tevoorschijn gekomen aan de andere kant van de Amstel. Het woord zonaanbidder lijkt voor deze momenten bedacht. Kin omhoog, ogen sluiten, een gelukzalige glimlach op je gezicht en zwijgen. Zo zaten wij op het terras bij Bar Lempicka. De naam stond in een Oosters uitziend lettertype in goud op de raam. We waren bewust op deze plek gaan zitten. Misschien kom je hem wel tegen, zei mijn vrouw nog. Hij is tenslotte in de buurt. Hoe vaak was hij al dichtbij geweest? Toch kende ik hem alleen van afstand. Hij droeg sinds kort een snor. Ik vond het maar een vreemd gezicht.
Het is een flink risico, een ontmoeting met iemand die je goed denkt te kennen. Een (voor)oordeel kun je lang volhouden. Lekker veilig. Met een ontmoeting kan alles kantelen. Dat risico nam ik dus.
Nee maar! Daar kwam hij zomaar de hoek om gelopen. Gekleed in een flamboyant jasje -met snor- stapte hij in ons gezamenlijke zonnebad. Misschien was het dat saamhorigheidsgevoel dat mij verleidde tot een begroeting. Of eigenlijk was het meer een ongecontroleerde uitroep op afstand. Hij antwoordde met een zachte ‘hi’ en ging zitten aan een tafeltje recht vóór ons. Dit was het moment, het moment van de ontmoeting. Wat volgde was een gesprek van niks in haperend Engels. Hij was vriendelijk, empathisch, nederig zelfs. Ik voelde geen afstand meer. Op de foto die mijn vrouw maakte zag ik geen toevallige ontmoeting maar een mannenvriendschap.
Vier uur later zaten wij om de hoek in Koninklijk theater Carré, samen met 2000 anderen. En daar stond hij op het podium, met zijn snor. Een euforisch Across the universe galmde na in een staande ovatie. Rufus Wainwright was in bloedvorm die avond. Wat een leuke man. Net als die middag, maar dat wist alleen ik.
Goed
Hoe was ik op deze plek terecht gekomen? Het was weer zo’n bevlieging geweest. Ik wil naar het Schuitwater, ik moet naar het Schuitwater, en wel nu! Ik stond op de houten brug in het moeras. Met het kappen van enkele tientallen bomen was het landschap op deze plaats voorgoed veranderd. Ooit mijn mooiste stukje natuur in de gemeente, sprookjesachtig, een levend Bob Ross-schilderij. Ik dacht aan Bob’s zachte stem, die waarschijnlijk mild zou oordelen over wat hier gebeurd was. Het was er immers nog steeds mooi en het voelde nog steeds goed om hier te zijn, ook als niet alles goed was.
Ik dacht aan een ontmoeting eerder die dag. Een oud-collega vroeg mij; ‘Hoe is het?’ Een alledaagse vraag, maar wat betekent het eigenlijk? En wat is de vraag achter de vraag? Je kunt het ook anders formuleren door te kiezen voor ‘Hoe gaat het?’ of ‘Hoe gaat het met jou?’ Bij die laatste variant is het belangrijk dat je de ander indringend aankijkt. Op deze manier toon je echt interesse en empathie. Het veiligste is om te kiezen voor ‘Hoe is het?’; als standaardopening van een praatje of gewoon als losse opmerking. De bedoeling is goed, maar tegelijkertijd zeg je er niet zoveel mee. Het is meer vragen naar de bekende weg en tevens sturen op een sociaal wenselijk antwoord. ‘Het gaat wel’ of ‘ronduit slecht’ wil je niet horen. Het is beter om samen te kiezen voor de makkelijkste weg. Voor het moment is dat voor iedereen het beste.
De oud-collega kwam aanlopen, een halfvolle fles bier in zijn hand. “Hoe is het?” Ik was er eigenlijk niet op voorbereid. Ik liet een stilte vallen die waarschijnlijk alleen mij opviel. Ik keek kort naar mevrouw Peeters, die de vraag ook gehoord had. Een miniem knikje van haar was genoeg. Ik zette mijn meest montere gezicht op, keek hem aan en zei; ‘Goed!’.
Strandje
Meerdere keren per jaar verblijf ik samen met mevrouw Peeters aan het mooiste strand van Nederland; in Oostkapelle. De aantrekkingskracht van dit slaperige dorp zit ‘m vooral in de aanwezigheid van het Zeecafé; een uitgekleed strandpaviljoen zonder poeha. De naam alleen al. Vanaf de duinovergang rechtsaf en vijf minuten later loop je deze oase binnen. Je grijpt ergens een stoel, kiest een eigen plek, haalt een koele Grolsch aan de bar en ploft neer. Veel meer is niet nodig om een volmaakt geluksgevoel op te wekken en je over te geven aan het moment. Een moment dat je vervolgens uren kunt oprekken.
Het is eind oktober, een eindeloze zomer blijft de herfst vooruitschuiven. Nog even, nog even. Ik zit onderuitgezakt in onze tuinkamer, rusteloos lezend in het boek Master your mindset van Michael Pilarczyk. Hij praat over mindfulness. Over de mooie praatjes heen kijk ik naar mijn eigen strand. Diegene die hiermee visioenen krijgt van een groot landhuis met uitzicht op zee, kan ik uit de droom helpen. Ik woon in een bescheiden tweekapper met een tuin van 10 bij 15. Zo’n strandje dus. Surrogaat eigenlijk. Het ligt er nog niet zo lang. Op een plek waar ik een halve eeuw geleden speelde in een strakke jaren zeventig-zandbak. Vierkant met een solide bakstenen rand. Schoon gedoucht keken we op zaterdagmiddag naar Duitse nagesynchroniseerde televisie; Pan Tau, Die kleine Strolchen, Rauchende Colts en…Star Trek natuurlijk. Vooral het teleporteren vond ik geweldig; in een fractie van een seconde een wereldreis maken. Scotty, de techneut van het ruimteschip kon het voor je regelen. Maar wel eerst even netjes vragen, in het Duits, natürlich.
Wacht eens. Hoe mooi zou het zijn als ik nu… En plots zie ik mijn strandje als mijn eigen teleporteerplaats. Ik klap mijn boek dicht en posteer mijn strandstoel -een vaderdagcadeau uit vervlogen tijden- pontificaal op mijn strandje. Ik haal een groene beugelfles uit de koelkast, plooi mij in de ronding van het tot pastel verkleurde canvas en sluit mijn ogen. Scotty, beam mich rüber! En ja hoor. Ik ben aan zee, op het strand in Oostkapelle. Niks surrogaat. Echt!
Klussen
Gebogen zat ik in onze kelder op een koude betonnen vloer omgeven door grauw afbrokkelend stucwerk. Bijna een symbolische plek. De laatste tijd was ik even onverwacht als noodzakelijk afgedaald in de krochten van mijn verleden. Misschien was dat wel de reden dat ik hier nu zat. Om een klus te klaren. Als sluitpost van onze verhuizing had mijn schoonzus deze donkere ruimte ooit opgevrolijkt met een restant lichtblauwe muurverf. Dat zou nu het beeld kunnen geven van een drooggevallen zwembad, ware het niet dat de bodem bezaait lag met jaren verborgen gebleven resten uit ons huishouden. Van een ingenieus netwerk van aardappelkiemen tot slordig opgerolde bruin lekkende ketchuptubes. Een vochtige muffe schimmelgeur maakte de setting compleet.
Het is wat met klussen. Ik heb het altijd triomfantelijk van de daken geschreeuwd; ik ben geen klusser! Dat is natuurlijk onzin. Iedereen kan het. Als je maar wilt. En je hoeft het niet eens zelf te bedenken. Voor elk klusje is op YouTube een tutorial te vinden waarop een lachende positivo in geruite blouse in no time een PVC-vloertje legt. Zo moet het en niet anders. En daar wringt het voor mij. Waarom alleen op deze manier? Waarom moet alles recht? Wat is trouwens de lol van iets precies namaken? Klussen heeft voor mij altijd gelijk gestaan aan creatieve armoede. Alles beter dan dat. Timmer voor mijn part drieduizend bierdopjes in een boom, aanbid een hele middag de zon in een luie strandstoel, strijk jouw t-shirts en hang ze op kleur gesorteerd aan een rekje, wandel of ren een doelloos rondje, leg een privéstrand aan of verbouw jouw huis als een soort Gaudi, met golvende muren en scheve ramen.
Ik tilde het spaanbord op met hierop een koeienvlaai Weber Beamix cementgebonden stucmortel. Ik had nog even een filmpje gekeken. De voice-over herkende ik van een SBS-woonprogramma. Met een vriendelijke doch dwingende stem vertelde hij hoe de stucmortel in een hoek van 45 graden met een spaan tegen de muur gesmeerd moest worden. Een stereotiepe klusser deed het voor. Aan het einde van de middag keek ik vol trots naar een vers glad muurtje. Exact zoals het moest en bovendien netjes recht. Ik voelde mij een stuk beter.